Lieve, lieve Soph. Ik weet nu al niet waar ik moet beginnen. We hadden toch afgesproken dat we samen zouden gaan? Daar in Noorwegen, die lange weg langs de kust. Rakelings langs de fjorden en dan ineens; controle, stuur, macht. Deze zomer zijn we er nog langs gereden. Ik kneep even in je been. Dunner dan ik me voor mijn kneepje herinnerde. Meer bot dan spier. Je keek recht voor je uit. Wist je het toen al? Wist je toen al dat je niet lang meer had? Had ik niet moeten beginnen over volgend jaar; de reis naar Vancouver? Was dat teveel? Of gaf het je de angst dat je nog een jaar verder moest? Fietsen lukte ook al niet meer. Gelukkig heb je nooit zo’n pakje aangedaan als Charles. Wat zou Nelleke zich geschaamd hebben. Van die oude mannenbenen eronder, waarvan ze er altijd één over dat ielige zadel moest helpen hijsen. Het ging gewoon niet meer, maar je fiets laten staan was ook de oplossing niet. Je woorden hoor ik nog: fietsend is nog nooit iemand overleden. Ik liet het. En je kreeg gelijk. Jij niet. Niet op de fiets. In bed. In ons bed. Ons bed werd de plek waar je je laatste adem uitblies. De plek waar we samen oud werden, waar je verhalen vertelde over het Gerechtshof. Recht en onrecht. Waar je me de krant voorlas, vooral de wetenschapskatern als het over fosielen ging. We werden zelf fosielen, in dat bed. Waar jij overleed en ik sliep. Waar we de liefde bedreven, kinderen maakten en kregen. Waar geluk, emotie en herinnering samenkwamen. En het nu het stil is. Nu lig je naast me. In de kamer van Caro. In een koelkastbed. De energierekening zal deze maand wel hoog zijn. Zeker omdat ik ’s avonds de kap opendoe. ‘Deur dicht. Denk aan het milieu,’ zou je hebben gezegd. Maar ik wil je voelen. In je been knijpen. Je voorlezen; ‘Het raadsel van Rosetta. Een race om de ontcijfering,’ in de NRC. Je had je bril hoger op je neus gezet bij het stukje over Arthur Evans. En je vinger in de lucht gestoken. Als het ware: luister aandachtig. Ik kom dichterbij. Luister. Stil. En toch hoor ik je. Is dat je stem? Hoor ik jou en hoor jij mij? Horen doden nog? Net als dat ik jou niet meer kan horen, maar toch doe. Zou je mij nog horen? Je kan nu in ieder geval niet meer zeggen dat ik mijn mond moet houden. Dat scheelt. Ik trek je kraag iets rechter. Caro wilde je favoriete overhemd aan doen. Ik moest het nog wassen. Dat leek overbodig. Ik heb het ook nog gestreken. Op de manier zoals jij altijd wilde. Eerst de voorpanelen, de achterkant en dan de schouders. Vervolgens de mouwen met een vouw en de manchetten van binnenuit. En als laatste de kraag vanaf de buitenkant. En niet omgevouwen. Dat deed je zelf. Nu heb ik het gedaan. Net. Rechter.
door LB (* Sophius Coenraad Koning)
foto: alba1970 by pixabay