Geachte redactie,

Laat ik beginnen met me voor te stellen. Mijn naam is Alenda Margaretha Fransman-Lauta van Aysma. Ik ben geboren en getogen in Grave, vlakbij Nijmegen. Ik las het verhaal van Frans Lauta van Aysma in De Stentor van 28september jl., en denk dat ik Frans zijn moeder ben.

Zijn vader heette Nicolaas Franciscus Lauta van Aysma. Frans, zoals ik hem noemde, studeerde geschiedkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Ik werkte als 16-jarige in de bakkerij van mijn vader. Op zaterdagen bracht ik samen met mijn oudere broer broden rond bij de landerijen en landhuizen in de omgeving, met paard en wagen. De omgeving van de Betuwe stond bekend om de vele adelijke huizen en kastelen. Zo leerden we Nicolaas kennen. Hij hield zich in de weekenden bezig met de paarden van zijn vader en gedurende de week woonde hij op kamers in Nijmegen.

Frans was lang, had een ondeugende glimlach en kon paardrijden als geen ander. We werden verliefd. Onze ouders verboden elkaar te zien. Maar we lieten ons niet tegenhouden. We zochten elkaar vaak stiekem op, verliefd als we waren. Ik werd zwanger. Een schande. Maar niet voor ons. Frans vroeg me meteen ten huwelijk. Maar mijn vader hield hem bij me weg. Ik mocht alleen nog achterin de bakkerij werken, zodat niemand zag dat mijn buik groeide. De dag voor het huwelijk werd ik opgehaald, ik dacht om mijn trouwjurk door te passen.

Mijn kind is geboren in Hilversum, op 4 november 1945, de oorlog was al voorbij. Ik ben niet bekend in Hilversum, maar de plek voelde voor mij als een oorlogsgebied. Een groot wit huis, met groene raamlijsten en een rode deur. Bij aankomst dacht ik nog dat het de kleur van de liefde was. Die gedachten werd me, na het dichtvallen van de deur, meteen ontnomen. In de verte hoorde ik gehuil. Links en rechts van de gang bevonden zich kamers, waar jonge vrouwen, meisjes nog, bezig waren met handarbeid of boeken lazen. Ze droegen allemaal dezelfde wijde jurken, enkelen van hen een gebreid vest eroverheen. Sommigen keken star voor zich uit, door het raam naar het bos erbuiten. Er hing een onaangename lucht, alsof alle geurtjes dagelijks werden weggepoetst. Dit was niet een plek om trouwjurken te passen. Ik kreeg een jurk die hoe dan ook zou passen.

Mijn buik trok zich samen bij de gedachten dat ik hier een kind zou baren. Ik werd naar boven gebracht waar een bed werd klaargemaakt. De derde nacht daar, braken mijn vliezen en werd mijn kind geboren. Ik hoorde mijn baby huilen zoals elke moeder haar kind herkend. Ik wilde het vastpakken, maar had een blinddoek om; onmogelijk om te kunnen zien. Ze moesten me met vijf zusters tegenhouden. ‘Als het een jongen is, laat hem alsjeblieft Frans heten’, smeekte ik de zuster. Het huilen verstomde. Ik bleef achter in de kille, donkere kamer waar ik net moeder was geworden. En Frans vader. Diezelfde nacht nog werd de baby, ons kind, naar een tehuis gebracht. Zoeken had geen zin, zeiden ze, het kind had een andere naam gekregen.

door LB